‘Een avontuur is, naar zijn natuur, iets wat ons overkomt. Het is iets wat ons uitkiest, niet iets wat wij uitkiezen’. Aldus G.K. Chesterton.
‘Morgen kan ik winnen’. Aldus schrijver dezes de dag voor het NK halve triathlon Didam tegen zijn aanstaande, Tabitha. Na een week waarin mijn energieniveau erg fluctuerend was voel ik dat de rust die ik heb genomen me goed heeft gedaan. Vrijdagmiddag zie ik tijdens het inrijden wattages die ik lang niet meer heb gezien. Ik neem het parcours en mogelijke wedstrijdscenario’s nog eens door. Het ideale scenario is als volgt: met de kop uit het water, aan de kop blijven met het fietsen en dan snoeihard lopen.
Triatleten hebben het vaak over fietsbenen en loopbenen. Dan vind ik dat je het ook over zwemarmen mag hebben. Armen die het water pakken en waar precies de juiste spanning op staat. Die armen heb ik (uitroepteken!). Goede benen en goede armen hebben op De Dag is deels wetenschap, deels kunde. Ik kan nog zo hard trainen en plannen, maar uiteindelijk is het God die mij kracht geeft. Vanuit dat besef zwem ik naar de startlijn.
Driehonderdvijftig triatleten staan over een lengte van honderd meter opgesteld. Ik monster de troepen, op zoek naar goede voeten. Wat dat zijn? De voeten van mannen die harder zwemmen dan ik. Want, hoe goed mijn zwemarmen ook mogen zijn, de realiteit is dat mijn zwemniveau momenteel 14 minuten op de 1000 meter is. Wil ik met de eersten uit het water zijn, dan moet het een stuk harder. Dat betekent vanaf meter 1 in de voeten van de beste zwemmers. Diederik Scheltinga is mijn man. Hij staat kniehoog half in het riet, helemaal rechts van het veld.
Na het startschot ben ik super weg. De eerste 100 meter zwem ik vol door en zie dat ik op de eerste rij blijf liggen. Diederik pakt een halve lengte, daarna een hele. Ik ga in zijn voeten liggen en zie dat we bij de eerste boei in de kopgroep schuiven. Elke slag moet raak zijn om in de voeten te blijven. Diederik ben ik inmiddels kwijt, maar ik vind een ander stel benen. Ik moet me wat laten afzakken in de groep: dit is mijn maximum. Elke slag concentreer ik me om de voeten voor me in beeld te houden. Ondertussen hoop ik dat ze voorin niet doortrekken. Bij de tweede boei zie ik dat ik aan de staart van de kopgroep zit. De eerste 300 meter zijn voor mij het moeilijkst. Dat ik die heb overleefd is een gehoopte, maar onverwachte meevaller. Ik kan het tempo blijven volgen. Twee keer dreig ik op twee meter te komen. Ik weet dat drie meter funest is en dwing mezelf het gaatje dicht te zwemmen. De laatste 500 meter voelen als drie kilometer. Wat een roteind. Vooraan geven de mannen extra gas om goed uit het water te komen. Op de limiet kan ik mee. In 26:15, twee minuten sneller dan ik kan, stap ik als zesde op de kant. Een droomstart.
De wissel gaat super en als derde spring ik op de fiets. Iets te enthousiast, want bij het opstappen trap ik een van de twee bidons achter mijn zadel eraf. Ik zie Addy Ruiter staan en vraag hem mijn bidon aan te
geven. Dat doet hij gelukkig niet, want dat had een DQ geweest. Ik besluit hem te laten liggen en hoop dat ik de bidon later in de wedstrijd in coachzone krijg aangereikt. Mijn benen voelen redelijk maar ik schrik een beetje van de snelheid waarmee Diederik Scheltinga voorbij komt. Ik laat hem 50 meter wegrijden: dit gaat mij te hard. Een paar kilometer later stuiter ik door een kuil en voel ik dat de tweede bidon achter mijn zadel wordt gelanceerd. Ik heb er nu nog eentje over. De weinig voor 80 kilometer fietsen en 20 kilometer lopen: ik heb een probleem. Op diverse plaatsen langs het parcours staan bekenden. Ik laat her en der weten dat ik bidons nodig heb. De respons is overweldigend. Als eerste krijg ik van Eddy Lamers een bidon aangereikt. Die mis ik. Mathijm Wassink biedt me een bidon aan. Die pak ik niet aan: te dicht bij de officiële coachingszone waar ik een eigen bidon verwacht. Tabitha heeft namelijk ook gehoord van mijn bidontekort en is driftig voor me aan de slag gegaan. Ze regelt vier bidons, trekt een halve koelkast leeg en staat weer precies op de tijd in de coachingszone. In de staart van de kopgroep die zich inmiddels heeft gevormd rijd ik na twintig kilometer de coachingszone binnen, driftig speurend naar bidons. Addy staat aan het begin van de zone en roept dat Eimerd Venderbosch mijn bij het opstappen verloren bidon gaat aangeven. Eimerd doet dat zo voortreffelijk dat ik Tabitha’s bidons niet aan hoef te pakken en zij een beetje beteuterd en teleurgesteld achterblijft met haar vier bidons. Een ronde later krijg ik van weer iemand anders een derde bidon. Ik kan het bijna niet aangedronken krijgen;)
Behalve de aanvangsfase ging de eerste ronde in een gelijkmatig tempo. Het gemiddelde na de eerste twintig kilometer: 40.7. Inmiddels is de kopgroep aangegroeid tot acht man. Ik voel dat ik de zwakkere, zo niet de zwakste ben en ben blij met elke kilometer dat ik mijn verblijf in de kopgroep kan verlengen. Zeker wanneer Dave Rost en Diederik Scheltinga gas geven, moet ik alle zeilen bijzetten om de aansluiting te blijven houden. Na ruim 50 kilometer zie ik dat er een kleine breuk ontstaat. Ik voel dat dit een beslissend moment kan zijn: Diederik en Dave rijden, met nog iemand, meter voor meter weg. Vanuit de achterste positie rijd ik naar voren. Dat gaat eventjes soepel, maar de laatste honderd meter dichtrijden lukt niet. Ik blijf op honderd meter hangen en kom niet meer dichterbij. Bij een verkeersheuvel voelt mijn voorband vreemd aan. Lek? Ik druk een paar keer met mijn volle gewicht op mijn stuur en kijk of de band tegen de velg komt. De weg loopt hier in een flauwe bocht. Wanneer ik opkijk zie ik dat ik in een akelige schuine hoek richting de hoog opstaande trottoirband rijd. Die is op nog geen twee meter. ‘Kansloos’ denk ik en doe mijn ogen dicht, wachtend op de crash. Ik voorvoel al het rauwe schuren van het asfalt.
Wanneer ik een halve seconde later mijn ogen open doe, zie ik dat ik op het naastgelegen fietspad rijd. De trottoirband heeft een onderbreking van een meter en ik ben precies daardoor geschoten. Na de wedstrijd zie ik een kras op mijn dichte achterwiel dat de trottoirband heeft geschampt. De volgende vijf minuten breng ik dank zeggend aan God en mijn beschermengel door. De adrenalinestoot die deze bijna-val oplevert brengt me echter niet naar de drie koplopers. Die pakken 10 seconden voorsprong bij de derde doorkomst. Nog twintig kilometer te gaan en het is oorlog.
Meter voor meter kruip ik, samen met de anderen uit de kopgroep, terug naar de drie koplopers. Het gemiddelde is inmiddels ruim boven de 41. Mijn benen branden en willen met rust gelaten worden. Drie kilometer later is de kopgroep weer bij elkaar. Als de drie mannen voorop nog twee kilometer hadden doorgetrokken, hadden ze mij kwijt geweest. Ik voel maar al te goed dat ik kanonnevlees ben en zet daarom mijn pokerface op. Het tempo zakt: deze groep is te veel aan elkaar gewaagd om uit weg te rijden. Het lopen zal de beslissing brengen. Ik kijk ernaar uit, want lopen, dat is mijn ding.
Als derde rijd ik de wisselzone in. Als zesde kom ik er weer uit. Door een heel domme fout: ik heb de route
in het parc fermée fout in mijn hoofd zitten. Daardoor loop ik dik 100 meter om, wat me de aansluiting met Diederik Scheltinga kost. Ik maan me tot kalmte: dertig seconden is niets op twintig kilometer. Ik schuif plaats voor plaats op en heb na vijf kilometer iedereen bijgehaald, behalve Diederik. Die loopt een krappe minuut voor me. Ik zit super qua energie en voel dat ik harder kan.
De chicane bij de doorkomst in het stadion neem ik volle bak. Elke seconde is er één. Tien meter verder schiet de kramp in mijn linkerbovenbeen. Ik kan niet verder lopen en moet stoppen. Een storm aan tegenstrijdige gedachten flitst door mijn hoofd. Ik concentreer me op ontspanning, adem naar de kramp toe en probeer te ontspannen. Bob Martens, Dave Rost, Jan-Roelf Heerssema en Stefan van der Pal lopen me weer voorbij. ‘Rustig gaan lopen’ zegt Addy Ruiter. Dat lukt en langzaam zet ik me in gang. Eerst twaalf per uur en vervolgens telkens een beetje harder. Geleidelijk begin ik de mannen die me tijdens de krampaanval zijn voorbijgelopen weer bij te halen. God heeft me stilgezet en weer op gang geholpen. Ik voel me kwetsbaar en sterk tegelijk. Het voelt harder en makkelijker dan in ronde 1. Dit is niet het scenario dat ik had bedacht. God heeft een ander script bedacht en ik voel dat ik nog steeds kan winnen. Blijven geloven, blijven vertrouwen en hard blijven lopen. Aan het eind van ronde twee loop ik weer op de derde plaats. Winnen: het kan nog!
Ik slalom weer door de chicane… en sta vijftig meter verder volledig geparkeerd. Een krampscheut, heviger dan de vorige, trekt in volle hevigheid door mijn linkerbovenbeen. Ik probeer te ontspannen, maar de kramp houdt aan. De nummer vier, vijf en zes komen langs. Dirk Wijnalda passeert. De kramp wil maar niet weg en ik schreeuw het uit. Van pijn en frustratie. En nog een keer. De kramp blijft. Uitstappen wil ik niet, maar ik kan zelfs niet wandelen zo lang de kramp blijft aanhouden. Eindelijk, na wat een eeuwigheid lijkt te duren maar in werkelijkheid misschien een dikke minuut is geweest, ebt de kramp weg. Heel voorzichtig begin ik te wandelen en daarna te dribbelen. De kop is inmiddels uit zicht verdwenen. In de verte zie ik Bob Martens en Dave Rost lopen op plaats drie en vier en daar weer achter Jan-Roelf. Diederik en Dirk zijn uit beeld. Ik kan weer terug naar een redelijk tempo maar voel bij elke hobbel – en dat zijn er nogal wat over het 1,5 kilometer lange, onverharde, grof gemaaide pad – de krampscheuten door mijn benen vlammen. Jan-Roelf haal ik bij en na de derde ronde lig ik op de vijfde positie. De Chicane doemt weer op. Deze keer laveer ik heel voorzichtig erdoorheen. Tot mijn opluchting deze keer zonder krampaanval. Ik time het verschil met Dave en Bob, die ik voor me uit zie lopen, op 32 seconden. Het verschil tussen plaats vijf en het podium. Ondanks mijn benen die tegen de kramp aanzitten kan ik op de geasfalteerde stukken redelijk tempo lopen. Het gat wordt zienderogen kleiner. Tot ik bij het onverharde stuk kom. Alsof ik op eieren loop, zo voorzichtig moet ik hier mijn voeten neerzetten om niet in de kramp te schieten. Bob Martens zie ik verder uitlopen. Het gat met Dave Rost blijft hetzelfde.
De laatste twee kilometer zijn over asfalt. In eerste instantie blijft Dave op 100 meter voor me lopen. Meter voor meter kruip ik dichterbij. Plaats vier moet kunnen, mits ik minstens tien seconden marge pak voor de laatste twee bochten. Die zal ik heel voorzichtig moeten nemen om niet voor de derde keer stilgezet te worden. In de voorlaatste kilometer haal ik Dave bij en blijf tempo maken. Hij kan niet mee en ik neem heel geleidelijk afstand. Voor me zie ik Bob lopen… en Diederik Scheltinga. Die is blijkbaar ingestort en loopt achterstevoren op zijn tandvlees op zijn laatste druppel energie. Het gat lijkt te groot om nog dicht te lopen.
Dat blijkt ook zo te zijn, want op de streep kom ik 21 seconden tekort voor het podium. Diederik ligt uitgestrekt op de finishstreep wanneer ik binnen kom. Tabitha wacht me op en ik voel me heel emotioneel.
‘Alles gegeven’, zeg ik, ‘dit is wat erin zat vandaag’.
Uitslag NK halve triathlon Didam 2013
1. Dirk Wijnalda 3:39:06
2. Bob Martens 3:40:56
3. Diederik Scheltinga 3:41:42
4. Bert Flier 3:42:03
5. Dave Rost 3:42:21
Foto’s: Ingrid van Berkel