Doordat ik nu de zaterdag, de sabbat, als rustdag houd in plaats van de zondag, staat er een heel nieuw scala aan wedstrijden op mijn programma. De halve van Stein is altijd op zondag georganiseerd, dus dat was voor mij een no-go. Tot dit jaar.
Stein beschouw ik als een van de klassiekers in Nederland. Op uitnodiging van organisator Ruud de Haan, die mij en Tabitha een gratis overnachting in hotel Stayen in Sint Truiden – een skybox-kamer in het spiksplinternieuwe stadion van Sint Truiden, heel apart – en een deelname aan Stein heeft aangeboden, meld ik me zondagochtend 22 juni aan de start van het zwemmen in het Julianakanaal.
Het is windstil, 20 graden en de zon werpt warme stralen over het water. Beter triathlonweer dan dit kan je wat mij betreft niet krijgen. Ik ben goed weg met de start, probeer nog even de benen van Dave Rost te houden, maar vandaag zwemt mij te hard voor mij. Ik nestel me in de staart van de derde groep en kom als 14e uit het water. In de wisselzone zie ik dat Gerrit Schellens net voor me zit. Ik fiets de eerste 2 kilometer om mijn blote voeten om de aansluiting te maken, zit erbij… en verlies bij een verkeersdrempel in Stein-centrum de twee bidons achter mijn zadel. Die heb ik vandaag echt nodig, dus ik knijp in de remmen, pak ze van de straat, stop ze in voorin mijn triathlonpakje en ga in de achtervolging. Het groepje-Schellens is natuurlijk inmiddels gevlogen. Frans van Heteren komt langszij en later Dirk Wijnalda, maar ik moet die mannen laten gaan. Ik heb zo’n dag waarop ik precies aanvoel hoe hard ik kan en voor mijn eerste ronde rijden zij gewoon te hard. Op dertig seconden voor me zie ik een groepje rijden, netjes op 10 meter. O, wat zou ik daar graag bij zitten. Ik bid om de kracht om ernaartoe te komen. Ondertussen geniet ik van het parcours. Heel veel bochten (de routebeschrijving van het 30km lange fietsparcours is twee pagina’s A4. Het 60km lange fietsparcours van Almere van vroeger kon je op een half velletje uitschrijven), maar ik vind dat wel prettig. Lekker afwisselend. Af en toe een klimmetje en een bochtige afdaling; je moet kunnen sturen om hier je snelheid te houden. Dit is het land dat The Nits bezongen in hun onvolprezen In the Dutch Mountains.
De eerste ronde rijd ik alleen en het groepje voor me blijft op 30 seconden. In de tweede ronde vindt mijn gebedsverhoring plaats. Mijn benen voelen fris en sterk en ik rijd in vijf kilometer naar het groepje met Stefan van der Pal, Steff Overmars en nog iemand toe. In de derde ronde begin ik voor het eerst mijn benen een beetje te voelen. Vooral op de klim van de Molenberg is het wrikken en legpressen om boven te komen. Op de steilste stukken geeft de Garmin 18% aan.
Als 15e kom ik van de fiets. Na de 2e wisseltijd van het veld begin ik aan het 20km lange loopparcours. Het gat met de top-8 is maar drie minuten; het verschil met het podium is vier minuten. Alles is nog mogelijk. Samen met Steff Overmars loop ik de eerste ronde. Dat gaat heel lekker. ‘t Is voor het eerst dat ik de heer Overmars in een wedstrijd tegenkom en ik praat om hem in. Allemaal positieve dingen. Dat het een halve is, dat we richting de top-tien aan het lopen zijn en dat er nog veel kan gebeuren. Zijn ademhaling zit te hoog en ik leg ‘m uit hoe deze naar beneden te krijgen. Coaching on the fly, mooi om te kunnen doen. En anders dan vroeger, wanneer ik probeerde in iemands hoofd te kruipen om hem te knakken. I’m making progress;)
We lopen samen op, halen Frans van Heteren in en de leiders van de estafette en zien nog een paar man vlak voor ons lopen. Tot we op een stuk onverhard komen, rondom een vijver in een park. Plots schiet de kramp in mijn rechterbeen. Ik moet wandelen en stoppen en probeer het been te ontspannen. Dat lukt in eerste instantie niet, maar uiteindelijk ebt de kramp weg. De drie man die ik net had ingehaald, zijn me inmiddels weer voorbij. Er gaat van alles door mijn hoofd (waaronder Didam vorig jaar, waar me hetzelfde gebeurde), maar ik laat die gedachten maar vervliegen. Ik ben allang blij dat ik weer kan lopen. Ik pak mijn oude tempo weer op en begin de mensen weer in te halen die me tijdens mijn stop zijn gepasseerd. Ik loop stukje bij beetje het gat dicht op Martijn Boot en Stefan van der Pal en zie de kans op een top-tien finish weer in beeld komen. Mijn wil blijkt echter sterker dan mijn benen en ik moet even later Stefan en Martijn laten lopen. Die laatste ronde valt me heel zwaar en ik ben blij dat ik na 4u13 als twaalfde over de finish ga. Ik ben gesloopt.
Later op de dag blijft de wedstrijd door mijn hoofd gonzen. Ik betrap mezelf erop dat ik dreig te belanden in een ‘wat-als’ modus. Dat ik heel graag hoog in de top-tien had gefinisht. Ik vraag mezelf af: waarom? Het logische antwoord is: omdat bijvoorbeeld een achtste plaats beter is dan een twaalfde plaats. Is dat zo? En zo ja, wat als ik achtste had geworden? Dan had ik hetzelfde gedacht: aan een podiumplaats. En, als je dan toch op het podium staat: aan winst. Want er is maar één plaats die telt, toch? De eerste plaats. Tot de volgende wedstrijd, dan start je weer met een schone lei. Je bent immers zo goed als je laatste wedstrijd… Dit is zoals ik lang heb gedacht, en ik merk dat dit denken nog steeds diep geworteld zit. En dat ik van dit denken afwil. Waarom? Omdat het NIET WAAR is. Alle plaatsen tellen. Sterker nog, het verhaal achter plaats nummer 181 (ik noem een willekeurig getal), is even uniek als dat van winnaar Mark Oude Bennink. Een plaats op een uitslag of een tijd zegt niets, maar dan ook helemaal niets, over je waarde als mens. Gelukkig niet.
Ik denk nog wat verder door. Aan de geestelijke training die ik tegenwoordig de hoogste prioriteit geef in plaats van mijn fysieke training. Benut je tijd en energie om geestelijk in conditie te blijven. Lichaamsoefening is niet zo nuttig, maar de oefening van de geest is juist wel erg nuttig, het heeft een goede uitwerking op alles wat je doet. Dat zal je niet alleen in dit leven helpen, maar ook in het toekomstige – 1 Timotheüs 4:7b,8.
Het seculiere denken zit zo diepgeworteld bij mij. Onderweg heb ik een aantal maal luidkeels verkondigd dat ik met kramp heb stilgestaan. Waarom? Heel eerlijk: om te zeggen dat ik eigenlijk beter kan dan dit. Daarmee zit ik fout op meerdere fronten. Ten eerste toon ik geen respect aan de mensen die voor me zitten. Zij hebben mij op waarde geklopt. Ten tweede laat ik hiermee zien dat ik geestelijk arrogant ben. Ik denk te weten wat mijn ideale wedstrijdscenario is. Omdat ik geloof dat God weet wat het beste voor mij is, en niet ik, is dat een teken van geestelijke arrogantie. De bijbel is duidelijk: Mijn plannen zijn niet dezelfde als die van u, en Mijn gedachten zijn niet uw gedachten (Jesaja 55:8). In Romeinen 8:28 staat: één ding weten wij: voor wie Hem liefhebben laat God alles (je leest het goed: ALLES, dus ook verloren bidons en kramp;) meewerken voor hun bestwil, want Hij heeft een plan met hen. Ten derde ben ik daarmee ondankbaar. Want God geeft mij zo ontzettend veel. Ik kan Hem alleen maar danken, loven en prijzen voor alles wat Hij mij geeft en wat Hij met mij doet. Bijvoorbeeld dit inzicht geven, wat ik misschien niet had gehad als de wedstrijd volgens mijn ideale scenario had gegaan. Dan had ik de illusie gehad dat ik controle heb.
Als toetje de tekst waarmee ik zondag 22 juni ben begonnen: Alles wat God geschapen heeft is goed. Niets hoeft te worden verworpen als het onder dank wordt aangenomen, want het is geheiligd door het woord van God en door het gebed. 1 Timotheüs 4:4,5.
Zo is Stein een wedstrijd geworden waar ik weer heel veel heb geleerd. Qua wedstrijdvoorbereiding (goede bidonhouders en meer loopkilometers;), maar vooral ook hoe ik geestelijk mag omgaan met de dingen die in een wedstrijd gebeuren.
Foto’s: dank aan Barry Dooper, Christie Brouwer en Steff Overmars.