Proloog
‘Wat een hoop mensen’, zeg ik tegen broer Ard als we om kwart voor acht op de Pascalweg door een legertje vrijwilligers rijden die een drankpost aan het inrichten zijn. ‘Die staan er allemaal voor jou, Bert’, antwoordt hij droog. Zijn woorden raken een emotionele snaar, want onbewust zegt hij wat deze mensen doen: hun vrije zondag opofferen om mij straks een beker water te kunnen geven. En de andere 50.000 lopers die deze dag op de verschillende afstanden starten.
Wat wordt er vandaag veel gegeven. Door de vrijwilligers aan de deelnemers. Door de deelnemers aan de wedstrijd. Door het publiek aan de deelnemers. Die constante uitwisseling van geven en ontvangen, van start tot finish, is misschien wat burgemeester Aboutaleb bedoelde toen hij zei: ‘De marathon tilt de stad als het ware op’.
Ard zet me af op station Slinge, waar een vroege metro me brengt naar de marathondienst in de Waterpleinkerk. Die eindigt met het lied ‘Ga maar gerust’:
Ga maar gerust, want ik zal met je meegaan.
Ik ben je baken, ook in diepe nacht.
Ik ben de stem die steeds in jou zal opstaan.
Ik ben de hand die op je vriendschap wacht.
Ik ben het licht dat voor je voeten uitgaat.
Ik ben de wind waardoor je adem haalt.
De grens verleggen
Zo hard lopen als ik kan. Dat is mijn doel voor de Rotterdam marathon 2024. Kijken of ik de grens van 2u38:58 kan verleggen van de Two Rivers marathon waar ik vorig jaar mijn persoonlijk record op de marathon zette.
Grenzen verleggen intrigeert me, al mijn hele leven lang. Ik heb een fascinatie voor mensen die grenzen proberen te verleggen. Eliud Kipchoge, die voor het eerst de marathon onder de twee uur loopt. Epke Zonderland die in de Olympische rekstokfinale van 2012 voor het eerst drie vluchtelementen achter elkaar combineert. Alex Honnold die ‘free solo’ El Capitan beklimt.
Als je grenzen verlegt, dan balanceer tussen orde en chaos. Je staat me één voet op bekende, veilige grond en met je andere voet in het onbekende, in de zone van chaos en gevaar.
Het proces van grenzen verleggen is risicovol, leerzaam, spannend en tegelijkertijd confronterend en soms uitermate frustrerend. In 2019 liep ik ook de Rotterdam marathon. Ook toen wilde ik zo hard lopen als ik kan. Tot kilometer 25 zat ik op het schema van 2u35. Een kilometer later stond ik geparkeerd. Letterlijk. Links en rechts, voor en achter schoten mijn benen in de kramp. Zeventien kilometer wandelen later strompelde ik over de finish. Aangemoedigd door het publiek probeerde ik om de zoveel minuten weer te hardlopen, maar dat lukte gewoon niet.
Die ervaring, en de marathons die ik heb gelopen in hele triathlons, hebben me geleerd dat kramp mijn beperkende factor is. Niet voeding, niet mijn hart-longfunctie, niet mijn energiehuishouding en ook niet mijn mentale vaardigheden. Het hoofddoel van mijn voorbereiding was om zo ‘spierfit’ mogelijk de laatste 10 kilometer in te gaan.
Nooit – ook niet toen ik jong was – loop ik in de voorbereiding zoveel kilometers. Week na week, consistent en gedisciplineerd. Daarbij fiets ik drie tot zes uur per week en doe ik wekelijks vier kracht- en stabiliteitsoefeningen met Berts Bootcamp. Nog een grote verandering is dat ik dit jaar de keuze heb gemaakt niet zo licht mogelijk aan de start te staan. Bij de Two Rivers marathon woog ik 77 kilo, in Rotterdam 81 kilo. Ik voel me er een stuk beter bij en minstens zo sterk.
Twee keer in de loop ik de training een marathon. Die gaan zo goed, dat ik vol vertrouwen uitkijk naar het 32km-punt. Daar begint de marathon. Vorig jaar, tijdens de Two Rivers marathon, begon daar het verval. Schreeuwden mijn bovenbenen het uit van de pijn en moest ik terug in tempo. Zou ik dit jaar wel kunnen doorlopen? Als dat zou lukken, dan zou ik moeten kunnen uitkomen op een tijd van 2u35. Doorvertaald naar kilometertijden: 3min40 per kilometer.
De start
‘Wat wil je lopen?’, vraag ik de lopers die om mij heen staan. Ik sta in het wedstrijdvak en verken de mogelijkheid om alvast een 2u35-groep op te zetten. Een lange, licht gebouwde jongen die ook uit Utrecht blijkt te komen lijkt een goede partner in crime. ‘Ik ga weg op 2u35. In het startvak aan de andere kant staat onze haas; hij gaat een dame hazen die die tijd wil lopen’. Na de indrukwekkende minuut stilte ter nagedachtenis aan Kevin Kiptum en het laatste ‘You never walk alone’ van Lee Towers gaat om 10 uur het startschot. In mijn hoofd echoot het tweede couplet van ‘Ga maar gerust’:
Ga maar gerust, want ik zal met je meegaan.
Ik ben de zon, waarvoor het donker knielt.
Ik ben de groet, waarmee ook jij kunt opstaan.
Ik ben de hoop, dat zaad diep in je ziel.
Ik ben het lied dat fluistert in de bomen.
Ik ben de dag, die schemert in je droom.
De eerste kilometer, de Erasmusbrug over, word ik links en rechts ingehaald en is het zoeken naar het goede tempo. Na twee kilometer loop ik al tien seconden te snel, terwijl die andere loper inmiddels veertig meter voor me loopt. Ik besluit hem te laten gaan en mijn eigen tempo te lopen.
Toch kom ik na vijf kilometer in 18min 20 door. Da’s twintig seconden te snel. ‘Remmen, Bertje, remmen!’, spreek ik mezelf toe. De benen voelen zo goed en dit tempo zo relaxt dat de verleiding groot is mee te gaan met de 2u35-groep die zich honderd meter voor mij formeert. Ik beheers me omdat ik weet dat elke seconde die ik nu te snel open me in de finale gaat opbreken. Plan the race, race the plan. Zo moet ik tot zeker kilometer dertig blijven lopen. Op het 10-kilometerpunt zit ik precies op schema: 36min41. Je loopt dan over het Havenspoorpad, op de grens van Barendrecht, waar ik constant word aangemoedigd door CAV Energie-leden en andere vrienden en bekenden uit mijn geboortedorp. Kippenvel.
Het middenstuk
Inmiddels is een groepje van vier bij mij aangesloten, die ontspannen en tegelijk strak en vlak lopen. Ik haak mijn karretje aan en geniet van het gemak waarmee ik loop. Als we de Slinge opdraaien weet ik niet wat ik zie. Rijen dik staat het publiek, en ergens daartussen staat mijn gezin. Zodra ik Abel en Jada langs de kant zie staan verlaat ik eventjes de ideale lijn zodat ik ze een high-five kan geven. Zij hebben papa nooit zien racen op het hoogste niveau, omdat zij er toen simpelweg nog niet waren. Ik ben zo dankbaar dat zij me nog een keertje mijn passie kunnen zien uitleven.
Na het keerpunt op de Slinge lukt het me zowaar ook om ze op de terugweg weer even te high-fiven, terwijl ons groepje zicht heeft gekregen op de 2u35-groep die zich heeft gevormd. Rond het 16-kilometerpunt sluit ons groepje aan. Inmiddels heb ik van Ard gehoord dat ik tweede loop op het NK bij de mannen 50-54. Dat is een subdoel, en stiekem speur ik in de groep of iemand zie van wie het startnummer begint met 50. Niet dus.
Het halve marathonpunt passeer ik in 1u17.11. Da’s perfect op schema, maar de frisheid is er inmiddels wel af. Dat voel ik als we na 27km de Erasmus passeren. Van de groep ben ik zeker niet de sterkste, en dat merk ik helemaal als je even later door de Westblaaktunnel loop. Omhoog gaat het niet zo soepel meer, maar ik kan de groep blijven volgen. Die is niet langer compact, maar rekt zich uit.
De finale
Het intrigerende van een marathon is dat de wedstrijd op een gegeven moment kantelt. Dat is het punt waarop het beheerst en planmatig lopen plaatsmaakt voor strijden en vechten. Niet meer met het hoofd lopen, maar vanuit het hart. In deze Rotterdam marathon ligt mijn kantelpunt op kilometer 32. In beide kuiten heb ik krampflitsen, mijn bovenbenen doen steeds meer pijn. Ik herinner me de les die ik leerde in de Almere triathlon van 2007, waar ik op kilometer 30 op de derde plek liep, vijf minuten achter de nummer één. In het wedstrijdverslag van die dag schreef ik:
Ik zet de drie opties voor het laatste uur wedstrijd op een rij. Optie één overweeg ik niet eens. Die is namelijk langzamer lopen, om wat minder pijn te hebben, en een mindere plek accepteren. Optie twee is de meest aantrekkelijke: dit tempo vasthouden, en dan maar hopen dat de rest moet inleveren. Optie drie is de meest moeilijke: versnellen en de absolute grens opzoeken van wat mijn lichaam aankan. Dat betekent dat ik mezelf constant, pas voor pas, moet dwingen om hard te blijven gaan, en niet toegeven aan pijn, misselijkheid, of wat dan ook. Ik zie er vreselijk tegenop dat gebied te betreden, omdat ik weet wat de consequenties zijn. Heel veel pijn en het risico op complete ineenstorting.
Tussen kilometer 25 en 30 durf ik nog geen beslissing te nemen en handhaaf ik m’n huidige tempo. Op kilometer 30 neem ik de beslissing: ik ga voor optie drie. De dood of de gladiolen. Opdat ik na de finish geen spijt heb en moet leven met de onzekerheid van ‘wat, als…’
Stel, ik eindig als tweede door m’n huidige tempo te handhaven. Mooi resultaat, tweede, maar ik zal nooit weten wat er was gebeurd als ik voor optie drie was gegaan. Misschien had ik dan gewonnen. Misschien had ik in elkaar gestort en per brancard afgevoerd moeten worden. Het onuitstaanbare is: je zal het nooit weten. Spijt is een verleden wat je hindert.
Op kilometer dertig versnel ik van 4.20/km naar 4.10/km. De achterstand op Chris Brands verkleint met 5 seconden. Krampscheuten vlijmen door m’n kuiten, het signaal dat ik op de grens zit. Kilometer 31 gaat ook in 4.10. Ik loop weer 7 seconden in op Chris, en zit nu binnen de twee minuten. Dat geeft moed. Ik hoor dat Chris en Teevu Toivanen, de Finse koploper, er slecht bijlopen. Met de laatste tien kilometer in veertig of eenenveertig minuten win ik ‘m, besef ik. Zo houd ik de focus scherp en de geest positief. Mijn benen protesteren echter hevig, maar ik negeer dat. Net voorbij het 32 kilometerpunt buigt het lichaam voor de geest. Alsof er vier ijzeren klauwen in beide onder- en bovenbenen worden gezet, zo hard slaat de kramp toe. Het voelt alsof er 220 volt door de benen stroomt, die de spieren maximaal doet samentrekken. Ik blokkeer volledig en sta van het ene op het andere moment stil.
In de Rotterdam marathon 2024 neem ik het besluit om zo hard mogelijk te blijven lopen, met een kleine marge om te voorkomen dat de kramp erin schiet. Stukje bij beetje laat ik de 2u35-groep lopen, ontspan me zo goed als ik kan, en focus me op het nu. Mijn taak is simpel: 10x een kilometer onder de 4 minuten lopen. Daarmee kan ik de schade beperken en nog steeds een persoonlijk record lopen.
Op kilometer 35 staan Raymond en Ard. Terwijl Ard mij de laatste voeding aangeeft, vraagt hij hoe het gaat. ‘Tegen de kramp, Ard’, pers ik eruit. ‘Blijven lopen, Bert. Voor Abel en Jada!’ Precies de juiste woorden. Kilometer voor kilometer lukt het harder dan 15 km/u te blijven lopen. Het publiek, dat rijendik staat in de laatste kilometers, helpt ook mee. De laatste kilometer zie ik Abel, Jada en Tabitha langs de kant. Deze keer durf ik niet van de ideale lijn af te wijken, want ik zit nu heel dicht tegen de grens van kramp aan.
Na 2u38min16 finish ik. In een nieuw persoonlijk record, en als tweede op het NK marathon mannen 50-54. Ik kan nauwelijks bewegen en schuifel naar de EHBO-post waar ik een tijdje nodig heb om weer een beetje te functioneren. Marinus van Dam wacht me op bij de uitgang. Zijn fiets gebruikend als rollator waggel ik naar het Schouwburgplein, waar ik Tabitha, Abel en Jada weer ontmoet. Bij de huldiging voor het NK moet ik geholpen worden om het podium op te komen. Het is het waard geweest. Ik heb deze marathon 2024 zo hard gelopen als ik kan.
Epiloog
Onder elke prestatie ligt een motivatie. Als je grensverleggend wilt presteren in een marathon, dan moet je gemotiveerd zijn om de pijn te verdragen die nu eenmaal hoort bij lang hard lopen. Vroeger presteerde ik het best als ik boos was, het gevoel had dat mij onrecht was aangedaan. Andersom lukte het me niet het maximale te geven als er niets was om voor te strijden. Sterker nog, ik wist niet hoe ik mezelf kon motiveren om diep te gaan in races zonder destructief gerechtigd te zijn, zoals dat heet in de termen van de relationele ethiek.
Het is een reis van meer dan twintig geweest, maar na deze Rotterdam marathon weet ik dat ik nu net zo diep kan gaan als toen – maar dan vanuit een positieve motivatie. Niet om mezelf te bewijzen, niet om mijn gelijk te halen, maar gewoon, omdat ik hard lopen geweldig mooi vind. Die laatste kilometers was ik tegelijk hard voor mezelf – en ook lief en compassievol. Zoals Gerrie Knetemann het zei: ik gunde het mezelf om pijn te lijden.
Ga maar gerust, want ik zal met je meegaan.
Ik ben de liefde, die een mens je schenkt.
Ik ben de hoogste toon die jij kunt aanslaan.
Ik ben de verte, die verlangend wenkt.
En, kom je thuis, de laatste mist verdwenen,
ben ik de hand, die al je tranen wist.