Almere 2005 is voor mij een heel bijzondere wedstrijd geweest. Niet zozeer omdat het de 25e editie was, of omdat het een Nederlands Kampioenschap was, maar omdat ik voor het eerst in drie jaar weer een hele heb bedwongen. Een hele is en blijft een apart verhaal en ‘alleen’ al finishen betekent veel. Om dat duidelijk te maken ga ik even terug naar 2003, naar Ironman Brazilië.
In die wedstrijd ben ik uitgestapt. Niet omdat ik gefrustreerd was over het me niet kunnen kwalificeren voor Hawaii (dat gerucht gaat namelijk rond): op het moment van uitstappen lag ik 7e en had goeie kansen op kwalificatie. Reden was dat ik helemaal was vastgelopen in de manier waarop ik met m’n sport omging. Ik had alles geprogrammeerd; de wedstrijd ging ook precies zo als gepland, maar ik had totaal geen beleving.
Voor de duidelijkheid: ’t is moeilijk om geen beleving te hebben in Ironman Brazilië is een prachtige wedstrijd die op het paradijselijke eiland Florianopolis wordt gehouden. Op de wedstrijddag was het zwoel warm, de oceaan – waarin dolfijnen te spotten waren! – was lekker lauw, de zon scheen lustig, en lustig was ook het talrijke Braziliaanse publiek dat zich langs het parcours had opgesteld. Ik fietste redelijk makkelijk rond in de top-10 en had goede kans op Hawaii-kwalificatie. M’n probleem was echter dat, hoe mooi de dag ook was, en hoe goed m’n wedstrijd ook verliep, ik er totaal niet enthousiast van kon worden. Ik was m’n ingestudeerde riedeltje aan het afwerken en alle hokjes aan het afvinken, maar voelde me van binnen helemaal leeg. En dat op een dag waarop alles leek te kloppen en waar heel veel mensen alleen maar van kunnen dromen. Het was tijd om m’n probleem onder ogen te zien en dat eerst op te lossen, voordat ik weer met sporten, laat staan met wedstrijden, zou gaan beginnen. Ik heb toen, na 100 km fietsen, de drastische beslissing genomen in de remmen te knijpen omdat ik niet langer wilde leven met die manier van sporten: met prestaties, maar zonder voldoening en beleving.
Dat seizoen heb ik geen wedstrijden gedaan en een nieuwe manier van sporten gevonden: op het gevoel, met de beleving en het plezier in het sporten voorop. In 2004 heb ik vervolgens weer wat wedstrijdjes gedaan, en ik ontdekte dat ‘plezier’ en ‘presteren’ goed te combineren zijn. Dat was voor mij al een hele doorbraak. De afgelopen winter ben ik wat serieuzer gaan trainen en had, tot aan Almere, – met dus die andere manier van trainen en wedstrijden doen – maximaal resultaat behaalt: zes keer winst op zes wedstrijden. Zoals u inmiddels zult weten, zijn behaalde resultaten in het verleden geen garantie voor de toekomst – gelukkig niet – en m’n 11e plaats geeft aan dat een hele een verrekt moeilijke wedstrijd blijft. En zo hoort een hele ook te zien: onvoorspelbaar en ongrijpbaar.
M’n voorbereiding op Almere is verder perfect gegaan. Ik ben drie weken naar Font Romeu geweest; draaide een week na terugkomst al lekker in Veenendaal en heb in de week daarna nog de puntjes op de ‘i’ gezet. Ik had werkelijk niets te wensen qua lichamelijke of mentale vorm. Almere heb ik gezien ik als de culminatie van het omvormingsproces van de afgelopen tijd en de ultieme test van hoe ik in elkaar zit na het Brazilië-verhaal. Op de hele word je geconfronteerd met wie je bent, waarom je het doet en hoe je fysiek en mentaal in elkaar zit. Ik keek uit naar die test. Om die reden was Almere voor mij dan ook heel speciaal.
Dan gaan we nu, trouwe www.bertflier.nlbezoekers, eindelijk naar de wedstrijd. M’n zwemstart is uitstekend en ik kan direct bij de besten aanhaken. Dat gaat zo tot een meter of 200, wanneer ik moeite krijg om in het ritme van de tegemoetkomende deining te zwemmen. Ik word links en rechts gepasseerd en besluit in de voeten aan te haken in plaats van te forceren en proberen op apegapen mee te komen met de eersten. Aldus komt uw schrijver terecht in het tweede groepje. Op de terugweg – nu met golven mee – zie ik naast me Chris Brands. Ik kijk nog eens wat om me heen en miste gezichten van bijvoorbeeld Anton Mol, Frank Heldoorn en Guido Gosselink. Ik begin onraad te ruiken: voor onze groep zwemt nog een groepje, en als die mannen daarin zitten, dan moet ik herstelwerkzaamheden op de fiets uitvoeren. Niet prettig, maar ook niet onoverkomelijk. Ik kom uiteindelijk als 21e uit het water, inderdaad in het gezelschap van sterke fietsers Chris Brands en Petr Vabrousek. De vogels Heldoorn, Schellens, Gosselink en nog wat meer van die gasten zijn dan al gevlogen. In de wissel haal ik nog wat van de achterstand terug, maar begin toch met 2 minuut 15 achterstand op de kop aan het fietsen.
Na een kilometer of tien komt Chris voorbij, en ik haak m’n karretje aan. Hij rijdt flink door en heeft het euvele plan naar voren te rijden. Ik heb dezelfde intentie, maar haak een paar kilometer verder af omdat ik me voorgenomen heb niet te hard te starten en eventuele gaten pas in het tweede deel van de wedstrijd te dichten. Aldus geschiedt. Ik rijd me langzaam naar voren, in eerste instantie in het gezelschap van Paul Verkleij en Ole Staugaard. De heer Staugaard, van Deense nationaliteit, rijdt na 70 kilometer van ons weg. Op het moment dat ik besluit om te versnellen en hem bij te halen – ik voel me namelijk steeds beter worden – zie ik mijn Deense vriend in een haakse bocht naast de kant staan. Hij is niet in staat gebleken op z’n fiets te blijven zitten en ziet er aardig gedeukt uit. Z’n tijdrithelm staat haaks op zijn kleine hoofd, de fiets is niet meer zo strak als daarnet en hij bloedt uit diverse wonden. Jammer voor hem, en voor mij, want hij was net zo lekker naar voren aan het rijden. Twintig kilometer later zie ik dat Machiel Ittmann zich bij mij en Paul heeft aangesloten. Dat doet mijn hart deugd, want met z’n drieën rijdt het lekkerder dan met z’n tweeën. Ook al rijd je op 15 meter achter iemand aan, volgen blijft toch makkelijker dan zelf het tempo te moeten maken. Ik besluit om even lekker door te trekken op een tegenwinds stuk – de achterstand op de kop is op dat moment een dikke drie minuten, dus er is geen man overboord – want ik wil toch wat meer naar voren toe. Tot m’n verbazing merk ik dat zowel Paul als Machiel me niet kunnen volgen, en ik besluit alleen verder te rijden. Na 120 kilometer, bij de tweede doorkomst in Almere-Haven, lig ik krap vier minuten achter op de kop, maar nader ik het groepje met Rob Barel, Guido Gosselink en Peter Kropko. In iets meer dan tien kilometer fiets ik het gat van 1 minuut 40 op dat groepje dicht en ga erop en erover. De wedstrijd gaat nu echt verlopen volgens een mooi scenario; ik voel me beresterk en rijd nu dus op de vierde plaats. Na 160 kilometer krijg ik weer een stuk tegenwind en daar merk ik dat het toch wel tijd wordt om van de fiets te stappen. Ook is het niet prettig om alleen te rijden; m’n tempo wordt wat minder constant, vooral ook omdat ik gedwongen ben het even rustiger aan te doen om m’n blaas te legen. Ik wil dat wel per sé vóór de fiets-loopwissel gedaan hebben en calculeer dus wat extra tijdsverlies in met het fietsen. Uiteindelijk kom ik op 9 minuten achterstand op het trio Schellens-Heldoorn-Brands van de fiets en begin, met goede moet en vol energie, aan het lopen. Ik houd een matige hartslag aan en loop daarbij kilometers van iets onder de vier minuten; ideaal. Schellens bijhalen zal moeilijk worden, maar het gat op Chris en Frank is te doen als ik strak loop. Na een paar kilometer komt Paul Verkleij dichterbij en goed samenwerkend kunnen we in de eerste ronde van 14 kilometer een minuut dichtlopen op het duo Heldoorn en Brands. Schellens is dan allang gevlogen, maar dat was te verwachten. In het begin van de tweede ronde voel ik me nog steeds prima, en het halve marathonpunt passeer ik na 1:22. Dan gebeurt het onverwachte: ik maak een korte plasstop, haak weer aan bij Deense vriend Staugaard die opgekalefaterd is en met een ronde achterstand op ons ook aan het lopen begonnen is, in een poging weer bij Paul Verkleij proberen aan te sluiten. Ik krijg m’n hartslag alleen met geen mogelijkheid meer omhoog en zie Staugaard, en dus ook Paul, in de verte verdwijnen. Blijkbaar ben ik door m’n koolhydraten heen. Ik begrijp nog steeds niet waarom: met het fietsen heb ik goed gedoseerd, me zeker niet geforceerd in de laatste 30 kilometer fietsen en me constant heel goed verzorgd, en dan opeens is het op. Al heel snel neem ik de beslissing in ieder geval wel te finishen; op welke plaats maakt me niet meer uit, en zoveel mogelijk te genieten van de rest van de wedstrijd. Er zijn dagen waarop alles gaat zoals je wilt – daar heb ik er dit seizoen al heel veel van gehad, niet alleen in wedstrijden, maar ook in de training – en er zijn dagen dat de dingen anders gaan dan je hoopt. So be it. De tweede helft van de marathon gaat dan ook een stuk langzamer dan de eerste (ik moet in het begin van de derde ronde ook nog even een pitstop maken in de berm om de darmen te legen), en zo finish ik met een marathontijd van krap 3u10 uiteindelijk als 11e.
Dan nu de hamvraag: Zijt gij tevreden? Het is niet moeilijk om redenen aan te dragen waarom ik niet tevreden zou zijn, maar als ik alles op een rij zet, dan is het antwoord voor mij heel simpel. Ik kan over de wedstrijdvoorbereiding en de wedstrijd zelf maar een paar negatieve punten noemen, maar heel veel meer positieve ervaringen. Ik was gezond, in vorm, heb geen domme dingen gedaan qua wedstrijdindeling en voeding, ben m’n demonen, die me in Brazilië overmanden, de baas gebleven, en heb de hele wedstrijd door veel ‘beleving’ gehad. ’t Had natuurlijk nog mooier geweest om, naast die beleving, ook een medaille mee naar huis te leven, maar een mens kan niet alles hebben. Het antwoord is daarom: ik ben meer dan tevreden met alles wat ik afgelopen zaterdag, en de rest van dit seizoen, heb mogen en kunnen presteren!